Categorie: Column | Gepubliceerd: 09 september 2003

Voor wat hoort wat

Sinds 1 juli is de subsidieregeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) van kracht. Deze regeling moet het opwekken van duurzame elektriciteit bevorderen. Voor de afvalsector pakt deze regeling echter beroerd uit. De branche moet tevreden zijn met de kruimels die overblijven nadat allerlei duurzame-energieprojecten rijkelijk zijn beloond en de jaarlijkse pot van 250 miljoen euro is verdeeld. En dit terwijl de afvalverbrandingsinstallaties voor dertig procent bijdragen aan de productie van duurzame energie.
Om de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie te bevorderen is onlangs de Elektriciteitswet uitgebreid met een regeling die het opwekken van duurzame elektriciteit subsidieert. Omdat afvalverbrandingsinstallaties (avi's) naast het verbranden van afval ook energie opwekken en daarmee een substantiële bijdrage leveren aan de vermindering van de uitstoot van kooldioxide, komen deze installaties voor een dergelijke subsidie in aanmerking. Slechts een enkel initiatief zal worden beloond.
Afvalovens komen alleen voor een MEP-subsidie in aanmerking als het rendement van de installatie tenminste 26 procent bedraagt. Dat is uiterst curieus. Allereerst is het vreemd dat een dergelijke regeling onderscheid maakt tussen installaties met en zonder rendementseis; dit werkt immers discriminerend. Vervolgens roept de onderbouwing van deze eis vragen op. Bij het formuleren van dit criterium van 26 procent hebben de rekenmeesters van het ministerie van economische zaken het rekenkundige gemiddelde genomen van het rendement van een gemiddelde verbrandingsoven van 22 procent en een rendement van 30 procent, dat kan worden behaald door een nog te bouwen installatie. Als men al een rendementseis zou willen formuleren, ware het logischer geweest daarvoor het gewogen gemiddelde te hanteren. Een eenvoudige rekensom leert dat men dan zou uitkomen op een rendementseis van circa 24 procent. Ook zou het eigen verbruik van de installatie in de eis meegeteld moeten worden. Dit is immers ook duurzame energie, die bijdraagt aan de vermindering van de uitstoot van kooldioxide. Met andere woorden, de eis die geformuleerd is, is niet alleen arbitrair maar door zijn grillige basis onnodig belemmerend en beperkend voor verbranders. Op een enkele uitzondering na vissen zij daarom allen achter het net. Dat is niet alleen jammer maar het draagt zeker niet bij aan het streven om meer energie uit afval te halen. Dat is vooral spijtig omdat het juist de overheid is die ons telkens en opnieuw voorhoudt het opwekken van duurzame elektriciteit zo belangrijk te vinden. Door nu niet of onvoldoende de consequenties te trekken uit het beleid dat men voorstaat, bestaat het gevaar dat de regering losraakt van zijn eigen doelen. Als initiatieven succes moeten opleveren, hoort daar een effectief instrument bij. Voor wat hoort wat.


Vakblad Afval! augustus 2003 (nummer 6)


Auteur: André Donders
is directeur van de Vereniging Nederlandse Afvalondernemingen.