Categorie: Regels, toezicht en rechtspraak | Gepubliceerd: 03 augustus 2023

Zundertse maakt bezwaar tegen komst ondergrondse containers

Moet de maximale loopafstand naar een container worden berekend vanaf de ingang van een gebouw, of vanaf de perceelgrens?

Ondergrondse containers zijn niet altijd even welkom.
Foto: kloeg008 | 123RF

Die vraag kwam naar boven tijdens een zaak bij de Raad van State. Een inwoonster van Zundert zag de komst van ondergrondse containers voor haar deur namelijk niet zitten. Deze zouden niet alleen haar woon- en leefklimaat aantasten, ook zouden ze voor een verkeersonveilige situatie zorgen. Bovendien zou de inwoonster zelf geen gebruik mogen maken van de inzamelvoorziening. Reden om bij de Raad van State bezwaar te maken tegen het aanwijzen van de locatie door het college.

Het college wilde op de bewuste locatie drie ondergrondse containers laten plaatsen voor de inzameling van huishoudelijk afval (restafval, gft+ en opk). Inwoners van drie hoogbouwlocaties in de buurt zouden gebruik mogen maken van de containers. Maar deze zouden worden geplaatst in een woonstraat met een middeldeel met een groenstrook die is ingericht als een speelveldje voor kinderen. In de straat hebben mensen minicontainers voor het verzamelen van huishoudelijk afval, dus de aanwonenden zouden zelf geen gebruik mogen maken van de ondergrondse containers.

Bezwaren

De inwoonster maakte op drie punten bezwaar tegen de komst van de ondergrondse containers. Ten eerste zou de locatie voor twee van de drie hoogbouwwoningen niet binnen een afstand van 200 meter liggen, een voorwaarde die de gemeente had gesteld als maximale loopafstand en waar alleen van zou mogen worden afgeweken als een geschikte locatie ontbreekt. Verder zou een inzamelvoertuig achteruit moeten rijden om de ondergrondse containers te ledigen, wat tot een verkeersonveilige situatie zou leiden. En tot slot betoogde ze dat ze de nadelige gevolgen waarmee ze te maken krijgt (zoals eventuele stank- en geluidsoverlast en overlast rond de bereikbaarheid van haar woning) niet horen bij de ‘normale’ overlast door afvalinzameling, en niet in verhouding staat tot de doelmatigheid, zeker niet omdat ze zelf geen gebruik mag maken van de containers.

Loopafstand

Het college betwist dat twee van de drie hoogbouwlocaties niet binnen een afstand van 200 meter van de aangewezen containerlocaties zou liggen. Tijdens de zitting blijkt hoe dit komt: het college meet namelijk vanaf de perceelgrens met het openbaar gebied en niet vanaf de ingang van de gebouwen met de hoogbouwwoningen, zoals de bezwaarmaakster deed. De voorzieningenrechter van de Raad van State leest echter in de tekst van de randvoorwaarden van de gemeente dat dit laatste inderdaad de meetmethode zou moeten zijn, en geeft de inwoonster hierin gelijk. Omdat het college daarbij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom wordt afgeweken van deze streefwaarde, slaagt dit bezwaar.

Verkeersveiligheid

Dat geldt ook voor de overige bezwaren. Hoewel de inzamelwagen voor de ondergrondse containers, in tegenstelling tot het inzamelvoertuig voor minicontainers, minder ver achteruit hoeft te rijden in de straat om de containers te ledigen, is het toch de vraag hoe verkeersveilig het is. Dit onder meer vanwege overstekende spelende kinderen en het ontbreken van lantaarnpalen op het speelveld. Ook op dit punt gaat de rechter dus mee met het betoog van de inwoonster. Verder neemt hij in aanmerking dat de inzamellocatie is bedoeld voor de hoogbouwwoningen en niet voor de inwoonster, die daar echter wel de gevolgen van kan ondervinden. Daar heeft het college onvoldoende naar gekeken. De gemeente zal zich dus opnieuw moeten buigen over een geschikte locatie voor inzamelvoorzieningen voor de drie hoogbouwlocaties.