“Als de Nederlandse overheid de transitie naar een circulaire economie echt serieus neemt, dan wacht zij niet op Europa maar begint zij nú met het aanscherpen en verduidelijken van nationale regelgeving.”
Dat betoogt Valérie van ’t Lam van advocatenkantoor Stibbe. Ze wil daarmee aandacht vestigen op de grote onzekerheid waarmee bedrijven te maken krijgen als ze activiteiten willen ontplooien in de circulaire economie. “We maken regelmatig mee dat bedrijven de handdoek in de ring gooien op het moment dat het woord afval genoemd wordt”.
Het bedrijfsleven is echter hard nodig, omdat de overheid de praktische uitvoering van de circulaire economie voor een belangrijk deel bij hen legt. Maar voor bedrijven en met name startups is het erg lastig om een circulair project te beginnen. Regelgeving werkt eerder belemmerend dan mee en het nemen van die drempels kost teveel tijd en onnodig veel geld.
De afgelopen jaren is met de Kaderrichtlijn afvalstoffen wel geprobeerd de Europese wetgeving in de richting van een circulaire economie om te buigen, maar dat is niet voldoende, constateert Van ’t Lam. De definitie van afval gaat nog steeds van een lineaire economie uit, en niet van een circulaire. Bedrijven die een secundaire grondstof of gebruikt product willen hergebruiken, zijn vaak gebonden aan de afvalregelgeving. Zij mogen de stof alleen afgeven aan een bedrijf dat een vergunning heeft om die ‘afvalstof’ te ontvangen en voor het vervoer gelden strikte eisen. “Projecten die circulair zijn, zouden bijvoorbeeld een uitzonderingsstatus moeten kunnen krijgen”, stelt Van ’t Lam voor.
Met de aanstaande wijziging van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, voorzien in 2023, speelt de discussie over de definitie van afval weer op. De Nederlandse inzet voor de herziening is om niet te streven naar een nieuwe definitie, maar om de bestaande te verduidelijken, zo liet het kabinet de Tweede Kamer onlangs weten. Dat is waarschijnlijk ook de lijn die de Europese Commissie kiest. Daarop lijkt ze alvast voor te sorteren, omdat ze het begrip einde-afvalcriteria na jaren uit de kast heeft gehaald en begonnen is met ontwikkeling ervan voor kunststoffen en textiel.
Van ’t Lam stelt zich de vraag of het allemaal voldoende is. Deze einde-afvalcriteria bijvoorbeeld gelden nog maar voor twee afvalstromen. Bovendien kunnen de voorstellen niet voor 2024 verwacht worden. Ook stelde de Commissie recent met het Sustainable Product Initiative nieuwe regelgeving voor die producten meer circulair moet maken. Ook die regelgeving neemt de belemmeringen van het afvalbegrip echter niet weg.
Nederlandse wetgeving, immers een afgeleide van de Europese, geeft de circulaire economie eveneens onvoldoende kansen. De Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit kennen geen specifieke uitzondering voor circulaire projecten. Ook voor circulaire projecten moeten de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit onverkort worden nageleefd ook al is in zijn totaliteit bezien het milieu meer gebaat bij het toestaan van een uitzondering voor bijvoorbeeld één norm.
De Nederlandse overheid zou zich in Europa hard moeten maken voor aanpassing van wetgeving en het versneld wegnemen van deze belemmeringen. Maar bovenal: als de Nederlandse overheid de transitie naar een circulaire economie echt serieus neemt, dan wacht zij niet op Europa maar begint zij nú met het aanscherpen en verduidelijken van nationale regelgeving.
De Nederlandse nationale overheid wil het gebruik van primaire grondstoffen tegen 2030 met de helft verminderen. Nu in 2022, kan de wetgeving dat onvoldoende faciliteren vindt Van ‘t Lam. Er zijn weinig concrete normen om de circulaire economie verder te bevorderen. Secundaire grondstoffen kunnen bijvoorbeeld als afvalstoffen kwalificeren en zijn daardoor aan meer regels onderworpen dan primaire grondstoffen. In 2021 riepen verschillende instellingen op tot meer circulaire normen. In het regeerakkoord van de nieuwe Nederlandse regering wordt de circulaire economie vaak genoemd. Op dit gebied kan de komende jaren veel worden gedaan.