Staatssecretaris Vivianne Heijnen heeft de Tweede Kamer onjuist geïnformeerd over de CO2-besparing die de importheffing op brandbaar afval Nederland oplevert.
In de beantwoording van Kamervragen van VVD en CDA schreef de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) onlangs dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) tot een CO2-besparing in Nederland van 0,381 Mton in 2030 komt als gevolg van de invoering van de importheffing. Dat komt omdat er minder afval verbrand wordt en er dus minder broeikasgassen uit de schoorstenen van AEC's komen. Verbranden van afval levert echter ook energie in de vorm van elektriciteit en warmte op. Energie die, als er minder afval wordt verbrand, op een andere manier moet worden opgewekt. In 2030 wordt daarvoor gebruik gemaakt van zowel fossiele als duurzame bronnen, die tot vervangende emissies leiden. Volgens Heijnen heeft het PBL met deze subsitutie rekening gehouden toen het tot een CO2-besparing van 0,381 Mton kwam. Dat laatste blijkt echter niet te kloppen.
Navraag bij het PBL leert dat de uitstoot van de vervangende energieopwekking helemaal niet is meegenomen bij berekening van de CO2-besparing van 0,381 Mton in 2030. In onderliggende berekeningen leidde het planbureau emissies direct af van tonnen afval. Een pijnlijke fout van IenW. Te meer omdat VVD en CDA specifiek vroegen of emissies in de keten in de door het PBL berekende besparing waren meegenomen. De partijen vroegen bovendien uitdrukkelijk dit nogmaals na te vragen bij het planbureau.
Logischerwijs levert de importheffing dus waarschijnlijk een veel kleinere CO2-besparing op. Belangrijke informatie voor Kamerleden, met name voor de leden die benieuwd zijn naar hoe effectief de importheffing op afval nu eigenlijk is.
IenW doet de fout in een reactie af als 'een onhandige formulering'. Het ministerie erkent dat er in de berekening waarbij het PBL komt tot een CO2-besparing van 0,381 Mton geen rekening is gehouden met vervangende emissies. In een berekening voor de Klimaat- en Energieverkenning zou dit wel zijn gebeurd. Zo is er verwarring ontstaan. IenW wil de Kamer in een volgende brief over dit onderwerp op de hoogte stellen over de fout in de beantwoording van Kamervragen.
De uitspraak van Heijnen dat de importheffing tot een CO2-besparing van 0,381 Mton in 2030 zou leiden, met daarbij meegenomen de uitstoot van vervangende energie, was überhaupt al opmerkelijk. Aanvankelijk ging IenW er namelijk vanuit dat bij het volledig wegvallen van de import in 2020 0,2 Mton CO2-uitstoot zou worden bespaard als de vermeden emissies van energieproductie zouden worden meegenomen. Een meer gedetailleerde CO2-berekening van Rijkswaterstaat die hieraan ten grondslag lag kwam op 0,153 Mton uit. Bij de berekening van het PBL is echter uitgegaan van een importafname van 65 procent. Hoe is dan plots een CO2-besparing van 0,381 Mton mogelijk, terwijl alle CO2-effecten zouden zijn meegenomen?
TNO keek eerder ook naar de CO2-besparing door de importheffing bij het volledig wegvallen van de import. Die zou beperkt blijven tot 0,108 Mton als er alleen wordt gekeken naar de schoorsteenemissies en substitutie van energie. Als de CO2-effecten van metaalrecycling uit geïmporteerd afval worden meegenomen, dan resulteert het wegvallen van de import van restafval volgens het instituut niet tot een besparing maar tot 0,122 Mton meer CO2-uitstoot binnen de Nederlandse grenzen. Wie de CO2-uitstoot Europees beschouwt (conform de motie Mulder) ziet dat het volledig wegvallen van de import tot 0,937 Mton meer CO2-uitstoot leidt in Europa, volgde tot slot uit het TNO-onderzoek.
»
Antwoord op Kamervragen over de rol van afvalenergiecentrales in
Nederland