Categorie: Management | Gepubliceerd: 19 september 2023

Belastingplan: minder fiscaal voordeel fossiele grondstoffen

De vergroening van het belastingstelsel is een belangrijk onderdeel van dit Belastingplan 2024. Daar waar mogelijk en effectief zet het demissionaire kabinet mondjesmaat stappen om fiscale vrijstellingen en verlaagde tarieven voor gebruik van fossiele grondstoffen af te bouwen.

Het demissionaire kabinet wil het belastingstelsel stapsgewijs vergroenen, wat onder andere neerkomt op een afbouw van zogenoemde fossiele subsidies.
Foto: micheile dot com | Unsplash

In de aanbiedingsbrief bij het Belastingplan 2024 schrijft demissionair staatssecretaris Marnix van Rij van Fiscaliteit en Belastingdienst dat het kabinet de afgelopen periode een uitgebreide inventarisatie heeft gemaakt van alle regelingen gelieerd aan fossiel energieverbruik, fiscale fossiele vrijstellingen, kortingen en aangepaste belastingtarieven. De inventarisatie komt uit op een bedrag van 39,7 miljard tot 46,4 miljard euro aan fiscale- en uitgavenregelingen in 2023 die kunnen leiden tot fossiele voordelen. Van die circa 46 miljard euro bestaat ongeveer 38 miljard euro uit voordelen voor bedrijven en overige instellingen. De overige 8 miljard euro volgt uit regelingen die leiden tot direct financieel voordeel voor huishoudens. Een overzicht van deze fossiele subsidies is opgenomen als bijlage bij de Miljoenennota.

In het Belastingplan 2023 zette het kabinet al een stap in de afbouw van fiscale en niet-fiscale regelingen die invloed hebben op fossiel energiegebruik. Zo werd een aantal tariefaanpassingen in de energiebelasting opgenomen, waarmee de degressiviteit van de energiebelasting wordt verminderd. Ook is de zogenoemde indirecte kostencompensatie voor ETS-bedrijven afgebouwd naar nul. In het Belastingplan 2024 wordt een aantal fiscale regelingen (gefaseerd) afgeschaft, zoals de vrijstelling voor duaal gebruik van kolen in de staalproductie (per 2028), de vrijstelling in de energiebelasting voor metallurgische en mineralogische procedés (per 2025) en het verlaagd tarief in de energiebelasting voor de glastuinbouw. Daarnaast is afgesproken om de bestaande inputvrijstelling ten aanzien van de energiebelasting op aardgas voor toepassing in installaties voor zogenoemde warmtekrachtkoppeling (WKK’s) te beperken.

Om de toekomstige politieke besluitvorming en het maatschappelijke debat in de komende maanden zo goed als mogelijk te faciliteren, heeft het kabinet impactanalyses laten uitvoeren naar het afschaffen van een aantal fiscale regelingen. Over die analyses wil het kabinet de komende maanden met de Kamer en betrokken in dialoog. De groter klappers in het minder fiscaal bevoordelen van fossiel moeten dus nog worden gemaakt. Afgelopen maand nog sprak een brede coalitie van organisaties die zich zorgen maken over fossiele subsidies nog met Van Rij over de afschaffing hiervan, die óók de circulaire economie vooruit zou helpen.

Minimum CO2-prijs elektriciteitssector en industrie

Het kabinet stelt verder voor om het prijspad van de minimumprijs voor CO2-uitstoot voor zowel de elektriciteitssector als de industrie vanaf 2024 te verhogen. Het prijspad voor de minimumprijs liep trapsgewijs op van 18 euro per ton CO2 in 2024 naar 31,90 euro per ton in 2030. Het kabinet kiest nu voor een nieuwe minimumprijs van 51,70 euro in 2024 die doorgroeit naar 71,10 euro in 2030. Doel van de minimumprijs is om Nederlandse bedrijven te stimuleren om in hun investeringskeuzes rekening te houden met de gevolgen van broeikasgasemissies voor het klimaat door zekerheid te geven over de minimale kosten van CO2-uitstoot. Het kabinet concludeert op basis van onderzoek van Frontier Economics en CE Delft dat met de gekozen verhoging van de minimumprijs een prijspad ontstaat dat beter aansluit bij de huidige gestegen ETS-prijs, terwijl gelijktijdig onwenselijke risico’s voor de leveringszekerheid van elektriciteit en weglek van CO2-uitstoot in de industrie en elektriciteitssector worden voorkomen.

Fiscale regelingen

In het Belastingplan staan ook de nodige maatregelen die ervoor moeten zorgen dat ondernemers ook de komende jaren financieel worden ondersteund bij het doen van investeringen in milieuvriendelijke en energiebesparende bedrijfsmiddelen. De Milieu-investeringsaftrek (Mia), de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) en de energie-investeringsaftrek (EIA) zijn drie regelingen die onlangs positief geëvalueerd zijn. Het kabinet stelt daarom voor de horizonbepaling met vijf jaar te verlengen tot en met 31 december 2028. Daarnaast wil ze het aftrekpercentage van de EIA per 1 januari 2024 verlagen van 45,5 procent naar 40 procent. Hierdoor daalt weliswaar het financiële voordeel per investering, maar kunnen meer ondernemers gebruik blijven maken van de EIA. Verder heeft het kabinet besloten om het budget van de EIA per 2025 en de Mia respectievelijk per 2025 en 2027 significant structureel te verhogen. Ook voor de WBSO is extra budget vrijgemaakt, zodat de parameters in deze fiscale regeling voor onderzoek en ontwikkeling niet verlaagd worden. De WBSO maakt het voor bedrijven en zzp-ers mogelijk om een vermindering te krijgen op de door hen verschuldigde loonheffing.

Verhoging accijns dieselvervangende stookolie

Een maatregel die mogelijk nog afvalverwerkings- en recyclingbedrijven kan raken is de verhoging van de accijns op dieselvervangende stookolie, die in het Belastingplan 2024 is opgenomen. De aanpassing van het accijnstarief voor zware stookolie raakt namelijk niet alleen gebruikers van dieselvervangende stookolie, maar ook bedrijven die de reguliere zware stookolie op andere wijze gebruiken, weet het kabinet. Hierbij kan worden gedacht aan bedrijven die zware stookolie als verwarmingsbrandstof gebruiken. Uit een onderzoek van de Douane op basis van het accijnsaangiftesysteem in 2022 blijkt dat het dan gaat om slachterijen, beenderverwerkingsbedrijven en dus afvalverwerking- en recyclingbedrijven. Deze bedrijven zullen worden geconfronteerd met een substantieel hogere accijnsdruk voor het gebruik van zware stookolie. Het is de overheid niet bekend in hoeverre dergelijke bedrijven de hogere accijnsheffing kunnen doorberekenen in hun prijzen, hun processen efficiënter kunnen maken of alternatieve brandstoffen kunnen aanwenden