Het Planbureau voor de Leefomgeving waarschuwt beleidsmakers dat de transitie naar een circulaire economie om ruimte én ruimtelijk beleid vraagt. Een enorm onderbelicht probleem, waarschuwt PBL-onderzoeker Trudy Rood.
Als Nederland in 2050 een circulaire economie wil hebben, moeten beleidmakers veel meer ruimte maken voor bedrijfsactiviteiten als reparatie, delen, recycling, de verwerking van (bio)grondstoffen en de benodigde transportinfrastructuur. Sommige bedrijven en activiteiten zijn eenvoudig in stedelijk gebied in te passen, denk aan kleinschalige hubs voor opslag, reparatie en delen van goederen. Andere vragen specifieke bedrijventerreinen met een hoge milieucategorie omdat ze overlast veroorzaken, denk aan recyclers die veel ruimte nodig hebben en op locaties moeten liggen die goed bereikbaar zijn voor vrachtwagens en schepen. Deze verschillende soorten ruimte die bedrijven in een circulaire economie nodig hebben, zijn er niet vanzelfsprekend nu en in de toekomst. Bovendien zijn de locaties ook gewild voor andere functies. Tot nu toe is er in het beleid weinig aandacht voor dit gebrek aan geschikte ruimte. Overheden zullen ‘ruimte’ dus op hun agenda moeten zetten en de belangen van verschillende functies en doelen tegen elkaar moeten afwegen – vooral als ze vertraging van het grondstoffenbeleid en van de transitie naar een circulaire economie willen voorkomen. Daarvoor waarschuwt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) vandaag (29 september) in een verkenning naar de ruimtelijke voorwaarden voor een circulaire economie.
PBL-onderzoeker Trudy Rood werkte mee aan de verkenning en ziet dat er sprake is van een enorm onderbelicht probleem. “Hoe circulaire economie in Nederland precies vorm krijgt, is nog niet uitgekristalliseerd”, zegt ze. “Dat maakt het ook lastig om er ruimtelijk beleid op te voeren. Wij zien echter dat alle toekomstbeelden uitwijzen dat de transitie naar een circulaire economie belangrijke ruimtelijke consequenties heeft voor de haven- en industriegebieden, bedrijventerreinen en de inrichting van steden en regio’s. Dat er ruimte moet zijn voor de klimaat-, energie en woningbouwopgave staat bij beleidsmakers scherp op het netvlies, maar de circulaire economie mogen we niet vergeten nu er in Nederland belangrijke keuzes over de ruimte worden gemaakt.”
Volgens Rood moeten beleidsmakers er rekening mee houden dat de omvang van de ruimtevraag van een circulaire economie, afhankelijk van hoe die economie precies vormt krijgt (bijvoorbeeld meer mondiaal of meer lokaal), tussen het huidige ruimtegebruik van economische activiteiten en 40 procent extra uitkomt. “Extra ruimte voor circulaire economische activiteit is op termijn eigenlijk onontkoombaar", stelt ze. “Al was het maar omdat er in de overgangsfase van een lineaire naar een volledig circulaire economie extra vraag naar ruimte is. Lineaire activiteiten die worden afgebouwd, bestaan nog voor een lange periode en overlappen deels met de opbouw van nieuwe circulaire activiteiten. Deze overgangsfase vraagt ook om ‘schuifruimte’ voor sanering en verbouwing van installaties of gebouwen, verplaatsing van bedrijven en aanleg van infrastructuurnetwerken. Beleidsmakers moeten daarover na gaan denken.”
De PBL-onderzoeker stelt dat de overheid vooral zuinig moet zijn op bedrijventerreinen met een hoge milieucategorie (HMC) en helemaal als die terreinen ook nog eens goed ontsloten zijn via wegen, water en bijvoorbeeld spoor. “In een circulaire economie zal er veel vraag zijn naar zulke locaties", zegt Rood. “Onomkeerbare keuzes rond zulke locaties (bijvoorbeeld er woningbouwlocaties van maken) is echt af te raden. Recyclers, materialenbanken en bedrijven met activiteiten rond revisie en reparatie van producten met gevaarlijke stoffen, chemicaliën of bijvoorbeeld batterijen en accu's kunnen, vanwege overlast en risico's, niet terecht op andere locaties. En een nieuwe HMC-locatie creëren, is een enorm tijdrovend karwei.”
Rood wijst er verder op dat het belangrijk is circulaire economie een plek te geven in de toekomstontwikkeling van haven- en industriegebieden, dat beleidsmakers voorzichtig moeten zijn met de transformatie van bedrijventerreinen in stadsranden (woningbouw kan daar bijvoorbeeld een reparatiecentrum in de weg zitten) en dat bedrijfslocaties voor reparatie, delen en hergebruik bij ov, winkelcentra en in woonwijken behouden blijven.
Rood erkent dat het voor beleidsmakers lastig is om ruimte te reserveren voor bedrijven of bedrijfsactiviteiten die misschien nog niet eens bestaan. “Nederland is nog maar voor 6 procent circulair, dus we staan echt aan het begin van een enorme transitie", geeft ze toe. “Wij hebben toekomstbeelden opgesteld met vier uiteenlopende richtingen waarin een circulaire economie zich kan ontwikkelen. Waarop moet een beleidsmaker dan voorsorteren? Ik denk dat het vooral belangrijk is dat regio's verkennen hoe een circulaire economie er in de regio uit zou kunnen zien. Decentrale overheden moeten aan de slag met een regionale ruimtelijke visie en plannen voor de circulaire economie op regionaal niveau. De Rijksoverheid zal ook alle regionale visies en plannen bij elkaar moeten nemen om te kijken wat er nodig is om Nederland echt circulair te maken. Om de ambities voor een circulaire economie waar te maken is het van belang dat het Rijk samen met andere partijen gaat werken aan een nationale ruimtelijke strategie of verkenning voor een circulaire economie. Hierin is aandacht nodig voor de nationale belangen en de juiste randvoorwaarden, zoals het waarborgen van voldoende geschikte ruimte voor de circulaire economie en het grondstoffenbeleid.”
Hoewel er nog weleens kritiek klinkt op hoe hard decentrale overheden aan de transitie naar een circulaire economie trekken, is Rood voorzichtig optimistisch. "Noord-Holland heeft een deel van het Noordzeekanaalgebied aangewezen als gebied waar ruimte is voor overlast gevende activiteiten, Limburg heeft een verkenning gedaan naar onder andere industriële symbiose en de gemeente Utrecht heeft voor bedrijventerrein Lage Weide gekeken naar de mogelijkheden voor grootschalige revisie- en reparatieactiviteiten. Dit zijn waardevolle stappen om een circulaire economie mogelijk te maken", zo geeft ze aan. Ook ziet de onderzoeker dat ‘ruimte voor de circulaire economie’ sinds de start van de agenderende PBL-studie hiernaar, steeds meer is gaan leven. “Toen we begonnen leek het op ministeries eigenlijk geen thema, nu merk ik dat ambtenaren er wel degelijk mee bezig zijn. Ook het bedrijfsleven roert zich op het thema. Men voelt: op termijn gaat het knellen als we nu geen ruimte reserveren voor de circulaire economie.”