Categorie: Politiek en beleid | Gepubliceerd: 14 maart 2023

Extra maatregelen voor klimaatdoelen raken afvalsector

De afvalsector ontkomt niet aan extra maatregelen om de klimaatdoelen van 2030 te behalen, waaronder een hogere CO2-heffing en het verminderen van de afvalverbranding.

Nederland moet volgens het klimaatakkoord van Parijs in 2030 de uitstoot van broeikasgassen met 55 procent verminderen ten opzichte van 1990. Het kabinet heeft een reductie van 60 procent afgesproken, om eventueel tegenvallers te kunnen opvangen. Om 60 procent reductie te kunnen realiseren, is zo’n 22 Mton emissiereductie in 2030 nodig bovenop de verwachte reductie van het afgesproken beleid. Hiervoor is aanvullend beleid nodig. Dit blijkt uit het eindrapport van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Klimaat, dat minister Rob Jetten voor Klimaat en Energie gisteren (13 maart) aan de Tweede Kamer heeft aangeboden.

Deze extra maatregelen raken onder meer de industrie, waaronder de afvalsector. Zo dient de industrie 5,5 Mton extra CO2 te reduceren. Dit moet onder meer gebeuren door de CO2-heffing grote industrie, waar ook afvalverbrandingsinstallaties onder vallen, te verhogen naar 250 euro per ton in 2030. Deze aanscherping moet ertoe leiden dat bedrijven een aanvullende beprijzingsprikkel krijgen om hun CO2-uitstoot te reduceren. Daarnaast moeten de dispensatierechten in 2030 met 3,7 Mton omlaag gaan, om vervolgens in 2038 naar nul te zetten.

Ook adviseert het IBO Klimaat een vermindering van de afvalverbranding, en om een deel van de CO2-uitstoot af te vangen. Daarbij beveelt ze aan om te onderzoeken of en hoe de systematiek van de CO2-heffing voor AEC’s kan worden aangepast, zodat ook een vermindering van de verbranding van afval wordt beloond onder de heffing.

Gerecycled plastic

Verder dient er een verplicht aandeel gerecyclede en hernieuwbare plastics te komen, op nationaal en Europees niveau. Met een nationale zogeheten ‘bijmengverplichting’ wordt de transitie van niet-energetisch gebruik van fossiele brandstoffen nationaal in gang gezet, wat naast emissiereductie ook kan leiden tot ‘first mover advantages’. Een bijmengverplichting op EU-niveau leidt tot het grootste effect en een gelijk speelveld. Maar in welke mate dat in de EU kan worden bereikt, is nog onzeker.

Het rapport heeft ook aandacht voor de risico’s op weglekken. Als het nationaal uitstoten van CO2 duurder wordt, dan kan dit tot gevolgen hebben dat productprijzen voor bedrijven en consumenten hoger worden. Daarnaast kan het voor bedrijven minder aantrekkelijk worden om in Nederland te blijven produceren. De verwachting is echter dat de realiteit in het midden zit: deels betalen Nederlandse consumenten meer en deels verplaatsen bedrijvigheid en emissies naar het buitenland. Daarbij kan het creëren van een sterke vraag naar groene industrie nieuwe groene bedrijven aantrekken en bestaande bedrijven een voorsprong geven bij de latere concurrentie in een klimaatneutrale wereld.

Andere sectoren

De meeste extra CO2-reductie moet volgens het rapport worden behaald in de mobiliteit (5,6 Mton), onder meer het vergroten van de inzet van biobrandstoffen in het weg- en vliegverkeer. In de landbouw moet tot 2030 nog 5,5 Mton CO2-uitstoot extra worden gereduceerd, door onder meer het gebruik van aardgas in de glastuinbouw te vervangen door duurzame energiebronnen.