Na een rechterlijke uitspraak krijgt Omrin van de fiscus ruim 280.000 euro afvalstoffenbelasting terug over het tijdvak september 2021. Een uitspraak waarvan de impact in potentie enorm is.
In september van 2021 verwerkte Omrin in haar Reststoffenenergiecentrale in Harlingen 20.353 ton afval. Over dat tonnage moest het afvalbedrijf 527.946 euro betalen. Maar na tussenkomst van de Rechtbank Noord-Nederland blijkt dat bedrag een stuk lager. De meervoudige belastingkamer aldaar oordeelt dat Omrin recht heeft op een teruggave van 280.615 euro. Dit tot verbazing van de Belastingdienst.
Anders dan de Belastingdienst is Omrin van mening dat het recht heeft op korting op de afvalstoffenbelasting voor een gedeelte van de CO2 die haar afvalenergiecentrale (AEC) via de schoorsteen verlaat bij verbranding. Het bedrijf verwijst daarbij naar artikel 27, lid 1, van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm).
In dit Wbm-artikel staat dat een vermindering van de afvalstoffenbelasting geldt voor stoffen die de inrichting hebben verlaten, al dan niet na nuttige toepassing. Alleen voor percolaat en stortgas maakt de wetgever hierop een uitzondering. CO2 verlaat de AEC echter ook, namelijk via de schoorsteen. Een strikt grammaticale uitleg van de wettekst leidt in dit geval dus tot een vermindering van de afvalstoffenbelasting, vindt de meervoudige belastingkamer, blijkens een uitspraak van afgelopen week.
De rechtbank ziet wel een spanningsveld tussen de wettekst enerzijds en doel en strekking van de afvalstoffenbelasting anderszijds. Uit de wetsgeschiedenis leidt de rechtbank af dat het doel en de strekking is: de afvalstroom belasten die (uiteindelijk) wordt verbrand of gestort. Vanuit dit perspectief zou het logisch zijn om de koolstof en zuurstof die in het ter verbranding aangeboden afval aanwezig is, wél te belasten. Het gewicht daarvan is immers voorwerp van de verbranding.
Maar, in de Wbm is alleen een uitzondering opgenomen op de belastingvermindering voor percolaat en stortgas. Dat zijn onvermijdelijke bijproducten van de andere verwijderingshandeling die de Wbm beoogt te belasten, het storten. Het onvermijdelijke bijproduct van verbranden - de uit koolstof en zuurstof bestaande CO2 - komt echter niet voor in het korte rijtje met uitzonderingen. Daaruit kan worden afgeleid dat voor CO2 die de inrichting verlaat, dus juist geen uitzondering op de vermindering geldt.
Verder wordt in een memorie van toelichting bodemas – net als CO2 een verbrandingsproduct - op één lijn gesteld met plastic en metaal. Het is dus kennelijk geen belemmering in de ogen van de wetgever dat de stof waarvoor vermindering wordt verleend, tijdens het proces van verwijdering is gevormd, of beter en concreter gezegd: een restproduct is van het verbrandingsproces.
Tot slot wijst de rechtbank erop dat de Belastingdienst op de zitting heeft verklaard dat CO2 die vrijkomt bij de verbranding en die vloeibaar wordt gemaakt om vervolgens van het terrein te kunnen afvoeren, wél voor vermindering in aanmerking komt op grond van de wetsuitleg die de inspecteur voorstaat. Het gaat dus kennelijk niet principieel om de omstandigheid dat het een verbrandingsproduct is in plaats van het resultaat van afvalscheiding of recycling ter plaatse die heeft plaatsgevonden vóór de eindverwerking. De rechtbank kan geen goede reden bedenken waarom op grond van dezelfde wettekst dan iets anders zou gelden voor CO2 die de inrichting via de schoorsteen verlaat dan stoffen die het resultaat zijn van afvalscheiding of recycling. Dit alles leidt tot de conclusie dat de rechtbank de voorkeur geeft aan een grammaticale uitleg van de wettekst boven een mogelijk andere uitleg op basis van (delen van) de parlementaire geschiedenis. En dus heeft Omrin recht op een belastingvermindering van 280.615 euro over het tijdsvak september 2021.
De uitspraak heeft in potentie een enorme impact. Omrin kan uiteraard afvalstoffenbelasting over veel meer maanden gaan terugvragen. En dat geldt ook voor de concullega’s uit de sector. De vraag is echter of de uitspraak ook standhoudt als de Belastingdienst hoger beroep aantekent. Daar buigt de dienst zich nog over. De motivering van de Rechtbank Noord-Nederland biedt perspectief, maar onherroepelijk is dit rechterlijk oordeel dus nog niet.